een mooi verhaal


Nog even ter inleiding: vanavond is er bij mij thuis een Power Dare. Daarbij verwacht ik toch vijftien tot twintig mensen die graag willen overschakelen naar Groene Stroom. Power Dare is een initiatief van de Milieuadvieswinkel, en een variant op de bekende tuperware party. Een tof idee dus, meer info is er hier te vinden, aarzel niet om zelf zoiets te organiseren. Wie er nog bij wil zijn vanavond laat maar weten.

Tijd voor mooie verhalen. Ten eerste kreeg ik vandaag deze reactie van An. Zeker eens lezen! En voor wie iets meer tijd heeft: hieronder een verhaal geschreven door mijn dierbare neef en groot videast Jan Vromman…

In 1494 publiceerde Sebastian Brant ‘Das Narrenschiff’. Het was een lang satirisch en moraliserend gedicht. De schrijver koppelt 110 dwalingen aan evenveel soorten gekken. Enige hoofdstukken zijn verbonden door een schip dat naar Narragonia vaart, het eiland voor de narren. Er wordt verondersteld dat de oorspronkelijke illustraties van Albrecht Dürer zijn. Brant schreef als een conservatief man. De gekken waren degenen die het rechte pad van godsdienst en staat verlieten.

Narragonia

Mij rest nog mijn eigen eiland te bouwen. Mijn Narragonia, de eindbestemming voor de narren.
Er moet rood en groen in onze (hebt u het gemerkt, die overgang van ‘mijn’ naar ‘onze’?) vlag, dat is zeker. Maar we smeren dat rood en groen dun uit op een oude keukenhanddoek zodat het geweven motief nog zichtbaar blijft. Het welslagen van Narragonia is een kwestie van details. Ons Narragonia is een verlaten gehucht (veel ruimte, weinig huizen) waarover we, voor een habbekrats, leenrecht verkregen. Let wel, stukjes dierbare aarde kunnen nooit iemand toebehoren (de evidentie zelf!). De laatste bewoner kreeg van ons één jaar gratis gezelschap. Er zijn nu 183 nieuwe bewoners. Iets teveel vijftigplussers, maar we werken er aan. Een tweetal gefortuneerden schonken, om met de winter van hun leven in het reine te komen, hun kapitaal aan het fonds van het dominium. Dat is een zorg minder. Oh, enkelen van ons verdienen hier en daar toch ook nog wat. Een onderwijzeres uit het naburig dorp is bij ons komen wonen. Ze vond ons bijzonder sympathiek. We redden het wel. Vakkundigheid stellen we ten zeerste op prijs. Kennis van materialen en technieken, kennis van informatica. Een kunstenaar moet een metser zijn en een metser een kunstenaar. Meestal leven we sober, zorgzaam voor de dingen; maar enkele keer per jaar (niet teveel want zeldzaamheid schept verlangen) gaan we over tot feesten. Dan verspillen we, dan zijn er momenten van baldadigheid (iemand toont zijn bloot gat), maar ook van schoonheid en verbeelding. De zorg voor dat grote feestenstelsel is een voorname taak.

Om het samenleving mogelijk te maken moet er gemeenschap zijn. Als godsdienst dan is uitgediend, dan mogen we ons met geen ersatz tevreden stellen. Ceremonies, nieuwe rituelen koppelen zich dartel en doodernstig aan festijnen. Feestjes en banketten en publieke evenementen komen als een weefsel van waterlopen samen in één groot en complex feest dat jaar na jaar groeit. Een feest waar iedereen zich voor moet inzetten, dat moeite kost, offers vraagt. Er is geen genieten zonder inzet. Alles krijgt betekenis: bewegingen, kostuums, decoratie. Alles maken we zelf. Omdat we verdwalen in zoveel muziek die uit zoveel wereld naar ons toekomt, steunen we op het delicaatste der instrumenten, de eigen stem. Het feest moet niet uit Mars komen ingebeamd, weg met elke regisseur! Waar we kunnen, putten we uit eeuwenoude tradities. Plots wordt, na een lange slaap, het grommen van onze eigen oerbeer weer hoorbaar.
(hier wordt naar adem gehapt)
Op ons dominium eten we ook lokaal geproduceerd voedsel (think&speak global, eat&act local) we hebben een eigen boomgaard en moestuin. We zijn voor 27,5% zelfbedruipend. Er staan zitbanken in Narragonia, voor de talrijke caravans en op onverwachte plekken. Eén is gemaakt van paddenschilden. We blokkeerden de micro-stralingen van de gsm-masten aan de ingang van Narragonia. De auto’s kunnen het domein niet op. We hebben niet zoveel intieme ruimte (elk een oude caravan of twee, enige oude passagiersbussen) maar de salons zijn ruim. Het zijn de oude huisjes uit het gehucht dat we tot publieke salons ombouwden. Er is een salon voor manueel aan te drijven kinderspelen. Er zijn stille salons en rooksalons en muzieksalons en salons waar we televisie en film kunnen bekijken. Je zou onze collectieve bibliotheek en videotheek moeten zien, daar zitten zeldzame pareltjes in. We gaan nog weinig op reis. Als iemand van ons het vliegtuig moet nemen, dan hangen we de vlaggen halfstok. We maken niet zo’n drukte om bastaardkinderen. Maar we keren het kindergeld om: veel bij het eerste kind, minder bij het tweede en niets meer bij een derde. De groei van de wereldbevolking moet op zijn minst stagneren. We kopen weinig kledij of meubels of spul. Maar koket zijn we ook, we kleden ons ‘bijzonder’ (iemand ziet er elke winter uit als een Khan uit Mongolia). Elke dag één uur voor lichaamsbeweging en één uur voor lichaamverzorging is een minimum. We knippen onze nagels met zorg. We kletsen en babbelen en vergaderen er op los. We hangen elkaars kunstwerken op, ook al geloven we er niet echt in (we vinden de onze beter). We hergebruiken, we herstellen. We werken in ruildienst, we werken voor loon, we werken voor elkaar. Werken is iets glibberigs geworden. Arbeid en leven vloeien in elkaar. We proclameren recht op luiheid bij warme dagen. Soms loopt het uit de hand, er wordt gevochten. Maar altijd zonder messen. Schietgeweren zijn niet toegelaten. Ontvankelijkheid is de beste verdediging. We maken ook veel vrede, dan worden we pathetisch als Russische drinkebroers. We schieten met boog en pijl naar de staande wip (G. schoot de hoofdvogel af met de ogen toe).

We hebben geen varkens, wel enige koeien. De kaas die we zelf maken staat nog niet op punt, maar wie weet, dat kan nog komen. Ook ons zelfgemaakt bier is nog labiel van smaak, maar een Roemeense leerde ons sterkere drankjes brouwen met pruimen. Er is één technologische ruimte, alles is er spits, maar we streven naar een ecologie van de technologie. Het is een grote ruimte. We kunnen er met velen werken (koptelefoons!) als het ons zint. Snelle machines met sterke geheugens, vrij toegankelijk. Alle software op elkaar afgestemd en gestroomlijnd, geen vier programma’s om foto’s te bewerken, maar één programma met vier levels. Signalen voor telefoon, televisie en internet komen via één systeem binnen en worden keurig versterkt en naar alle caravans doorgeleid (nee, niet geseind!). We zijn energieonafhankelijk. Een combinatie van isolatie met natuurlijke materialen (zoals pluimen van kippen en hennep) en hernieuwbare energie (zo simpel is dat niet) maakt dat mogelijk. Iedereen is op Net-Narragonia® aangesloten voor elektriciteit, warm water en verwarming. We pogen de macht van grote energieleveranciers te kraken. (Wat een ouderwetse, machtsgeile gedachte: gecentraliseerde energieproductie! Elektriciteit over grote afstanden transporteren? Dat vinden wij verspillend en ridicuul).
(pauze, strek en plooi de vingers, kom tot rust)
We geloven niet in de goede mens. We kennen zijn egoïstische trekjes, haantjesgedrag, verleidingstechniekjes. We maken alleen maar goede afspraken. Erfgenamen krijgen, vrij van belasting, meubels en fotoboeken en kunstwerken en kledij, het immaterieel erfgoed behoord hen toe. Ze kunnen een optie nemen op de leefplek van de aflijvige, maar alles wat niet in de laadbak van een bestelwagen kan, wordt nooit hun eigendom. In verband met overdracht van kapitaal zijn er meningsverschillen. In het wassalon staan tien wasmachines van industriële robuustheid, maar wassen blijft voor twisten zorgen. Strijken of niet strijken dat is de vraag. We geloven niet in een samenleving zonder twist en ruzie. We pretenderen niet gelukkiger te zijn dan anderen (zij die buiten Narragonia wonen). We vervuilen en vernietigen wel minder. Dat is zeker. Ja, we houden van een zekere kwaliteit. Alleen als we diep ongelukkig zijn, drinken we ook slechte wijn. We zoeken oude en gave stoelen samen. Drie gelijke stoelen rond één tafel, dat lijkt ons wat saai. Wie bij ons uit het raam kijkt, is niet verplicht een reclame te zien. Alle kledij met al te opvallende merkreclames is verboden, tenzij het merk een maandbedrag overmaakt aan het fonds van het dominium (artikel 37). Het bestaan gaat ons niet noodzakelijk gemakkelijker af, maar we leren met enig succes ons eigen bestaan te bekijken. Het is zoiets als pijn draaglijker maken door die minder te ondergaan en meer te observeren. We geloven niet in een netjes afgereden grasperk en beleven vreugde aan de konijnen en de mollen en vlinders. Dat Raymond die vlinders op een bord wil prikken stoort ons minder dan zijn lelijk handschrift bij de annotaties. We tolereren onze drie jagers (waaronder één vrouw) zolang we over deze kwestie niet tot een eensgezind standpunt komen. Het zijn stropers, illegaal werkzaam op het domein van de grote aandeelhouder/bankier (dat is een troost). Er zijn er die het niet laten kunnen luiken en deurlijsten en raamkozijnen met mannetjes en bloemmotieven te versieren. Andere gaan, rond hun caravan, aan de slag moet bloemen en planten. Een oudere dame is zelfs creatief met kurk.

De meeste van onze bewoners houden ook van koken (maar niet elke dag) en van het uitschrijven van toespraken bij plechtigheden. Eén specialiseert zich in het bouwen van tegelkachels. We brullen en roepen af en toe en hebben niet altijd goede manieren. Toch ondersteunen we koppig enige afspraken in verband met collectief gedrag. Galanterie en etiquette bevalt ons ten zeerste, vooral op zondag. We durven zeggen wat we denken. We geloven niet in de zuivere mens, de ene eet te veel, de andere rookt. We kennen onze rokkenjagers en lezen sidderend het handschrift van de eigen driften. We vragen dat elke bewoner minstens één slecht kenmerk koestert en demonstreert. Met het sacrale kunnen we nog overweg, maar over ‘religiositeit’ doen we toch schamper. Nee, zo verdraagzaam zijn we niet altijd. We ontlopen zoveel mogelijk het systeem van het regulier geld en scheppen complementaire systemen van vergoeden en belonen. Over hoe rijk we zijn en wat we hebben is er volledige transparantie (te raadplegen op internet).
(dramatisch rustpunt)
We begraven onze doden met veel bombarie. We bieden de dorpen in de buurt ons zwart paard en zwarte doodskar aan (traagzaam trekt de …). De Ikeameubels die toch op ons domein arriveerden, pogen we te herstellen indien mogelijk, maar anders branden we ze op tijdens het jaarlijks groot vuur. Als een bezoeker, man of vrouw, een trendy zonnebril draagt als er geen zon is, dan lachen we hem/haar vierkant uit. We pogen een nationale campagne te starten die het ‘niet trendy zijn’ tot trend verheft. Het zal een massabeweging worden. De politiekers zullen, door ons toedoen, het woord ‘koopkracht’ vervangen door ‘levenskwaliteit’. We pakken uit met een internetbombardement waarin we reclames ontmaskeren. We denken na over het starten van een eigen televisiestation (uren en uren uitgezonden gebabbel). We zijn wantrouwig tegenover de zogezegd stijlvolle luxemerken en dure designspullen. We ontdekten dat ze technisch niet altijd beter in elkaar zitten en niet perse duurzamer zijn. We testen ze uit door er een keer met de vuist op de bonken. Iemand die tot niet veel anders in staat is, bakt brood. Dat doet hij goed. Hij bakt soms voor ons allemaal. Hij ruikt naar bakker. Oh ja, we malen zelf de granen tot meel, want onze windmolen kan ook een molensteen aandrijven. Je moet alleen een hendel overtrekken. Dat systeem kan wel nog beter!

Oom Tom werkt in de smidse, wat zijn z’n tanden wit en wat lijken zijn handen op steenkoolschoppen. We zijn poly-multi-pluri-gigacultureel. We kijken de pluisjes na die door de lucht dwarrelen. De dorpskerk noemen we onze universiteit. We houden er een collectie van driehonderd geestrijke dranken op peil (het tabernakel). Op de plaats van het nieuwe altaar hebben jongens en meisjes van de scouts een toren met twintig chambrettes gesjord. We noemen ze ‘flundies’. Het is ons gastenverblijf. We hopen dat die voorname plaats in een oude dorpskerk de erotische verbeelding zal stimuleren. Elke flundie beschikt over een uitstekende matras (echte latex). Die kerk is er ook voor de grote vergaderingen, de ceremonies, de feesten. Bij guur weer en energieschaarste (het kan gebeuren) verwarmen we alleen deze aula. De markt vaart niet wel met ons en daarom zijn we niet door iedereen graag gezien (al zal niemand het zeggen, ze willen ons kapot). We verbruiken weinig, we produceren weinig niet-organisch afval. We gaan minder naar de dokter. We weigeren alle operaties en bodyscans op medebewoners van meer dan 85 jaar. Op het oude kerkhof plaatsen we een duiventoren. In die duiventoren gaan we de urnen van onze overleden medebewoners zetten. We vragen de duiven niet om respect voor de urnen. Eén van ons ligt op sterven. Hij is fier de eerste van onze doden te zullen zijn. Er zijn echt stille plekjes op Narragonia. We hebben er enige zotten rondlopen. Omdat er geen auto’s rijden, lopen ze zomaar hun neus achterna. Maar dat lijkt alleen maar zo, ze hernemen hun eigen circuit met mathematische precisie. Eén speelt af en toe, op volkomen ongepaste momenten, op zijn mismaakte trompet. Op zijn hoofd staat een omgekeerde trechter. We noemen hem ‘onze kapitein’, maar verbergen ‘s nachts zijn trompet in een schoendoos. We gunnen iedereen zijn slaap in Narragonia.

(en nu is het genoeg geweest, ik – merk die overgang op van ‘wij’ naar ‘ik’ – zwijg)

Jan Vromman, 01/04/2010

Een reactie op “een mooi verhaal

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s