Tot 1 mei was het nemen van de trein voor mij bijna een dagelijks ritueel. En daarbij kon ik het toch moeilijk laten om bijvoorbeeld ’s morgens samen met de krant een reep chocolade te kopen. Of ’s avonds na de werkdag een blikje uit de automaat te halen. Er was altijd wel een reden, ofwel had ik een goede werkdag achter de rug en mocht ik mezelf wel belonen, ofwel was het een lastige werkdag en had ik behoefte aan wat troost. En voor je het weet is het een gewoonte, en stop je zonder nadenken een muntstuk in de gleuf.
De voorbije weken ben ik nog steeds regelmatig in stations geweest. De verleiding is er nog altijd natuurlijk, maar het is me toch gelukt eraan te weerstaan. Enerzijds door me goed voor te bereiden. Ik heb steeds mijn flesje kraantjeswater bij me, en meestal ook een appel, en voor langere trips een paar boterhammen. Dit helpt alvast om de echte behoeftes indien nodig te stillen. Voor de virtuele of ingebeelde behoefte gebruik ik steevast de vraag: “heb ik dit nu echt nodig?”. Probeer maar eens uit, je zal merken dat je zelden een Cola of Mars écht nodig hebt. Een paar keer had ik het kleingeld al in mijn handen, maar als ik dan toch op de trein stap zonder aankoop, dan voelt het aan als een kleine overwinning. Voila, ik kan best zonder al die troep met teveel suiker en winst.
Bij een van de treinritjes kon ik trouwens meelezen in een cursus van een student naast me. Daar stond het als titel van een hoofdstuk: “wie slaafs zijn begeerte volgt is niet vrij”. Beter kan ik het niet uitleggen.